Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De mens nochtans, [die] in [26]waarde is, [27]blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, [die] [28]vergaan. 26. En geen verstand heeft, gelijk vs.21, zijnde in zijn hogen staat zulk een dwaas, gelijk tevoren beschreven is. Zie vs.7,12. 27. Hebr. eigenlijk: zal niet vernachten. Maar het Hebr. woord wordt voorts genomen voor herbergen, verblijven, verkeren. 28. Of, afgesneden, uitgeroeid worden. De gelijkheid bestaat in den dood, die den goddelozen en beesten gemeen is, en gelijk in het aanzien van het domme en beestelijke onverstand, waarin de goddelozen sterven alsof zij beesten waren. Van de onsterflijkheid der menselijke ziel wordt op andere plaatsen gesproken.